Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
uitspringen: het bloed spatte hem uit neus en mond uit. Zich buitensporiglijk gedragen: hij spat gestadig uit. Wie breidelt dees genegenheit, dat zij niet uit en spat? Vond. Van hier uitspatting. |
|