[Uitspansel]
UITSPANSEL, z.n., o., des uitspansels, of van het uitspansel; meerv. uitspanselen, of uitspansels. Van uitspannen. Eigenlijk, al wat uitgespannen wordt. In het gebruik, de hemel, in navolging van de Hebreeuwen, die dezen naam aan den hemel gaven, omdat zij hem als een gewelf, dat over den aardbodem heen gespannen stond, beschouwden: blincken als de glantz des uijtspansels. Bijbelvert.