[Uitsluiting]
UITSLUITING, z.n., vr., der, of van de uitsluiting; zonder meerv. Van uitsluiten. De daad van uitsluiten, uitzondering, wering: zijne uitsluiting van die erfenis. Met uitsluiting van alle anderen. Bij uitsluiting wordt bijwoordelijk voor uitsluitender wijze gebruikt: hij geniet dat voorregt bij uitsluiting.