Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
kring uitgesloten te worden. Uitzonderen: gij sluit vrij wat uit. Niemand uitgesloten. Uitsluitender wijze, is, met uitzondering, of wering, van alle anderen: dat voorregt is hem uitsluitender wijze geschonken. Van hier uitsluiting, uitsluitsel. |
|