de Libanon. Bijbelvert. Al slaande verbreeden: het goud laat zich verbazend uitslaan. Wtslaen het bleck. Kil. Al slaande van zich drijven: den bal uitslaan. Verkoopen: die den wijn uitslaat, betaalt geenen impost, maar die denzelven inslaat. Uitslagten, zie dit woord. Uiten: en slaat dees schimptaal uit. L.D.S.P. Onnutten klap uitslaan. Kil. Overigens vindt men bij denzelfden Kil. wtslaen het vier, waarvoor men hedendaags vuur slaan bezigt. Onz., oulings, achteruit slaan: uitslaande paarden. Kil. Groote beesten, die ghewoenlic waren te biten, oft wt te slaen. van Hass. Uitloopen: wtslaen, wtspruijten, bij Kil. In dezen zin bezigt men het woord ook nog in het hoogd. Zich buitenwaarts in dezen of genen uitslag vertoonen: de koorts slaat hem aan den mond uit. De Vorst begint aan de wanden uit te slaan. Met zulken uitslag bezet zijn: het gansche ligchaam is mij uitgeslagen. Wat slaan de gevels der huizen uit! Het vleesch begint uit te slaan. Wtslaen ende verschimmelen. Kil. Ten einde slaan: laat de klok eerst uitslaan. In het spelen den eersten slag aan eenen bal geven: ik heb al te hard uitgeslagen. Eindelijk moet uitslaan oulings, even als nog hedendaags in het hoogd., van eene balans gesproken, doorslaan beteekend hebben, daar men bij Kil. wtslagh in de waghe vindt; en moet uitslaan voorts, insgelijks in overeenkomst met het hoogd., oulings ook voor uitvallen, uitkomen,
afloopen, gebezigd zijn geweest, daar uitslag evenveel als afloop, uitkomst, is.