[Uitschrabben]
UITSCHRABBEN, bedr. w., gelijkvl. Ik schrabde uit, heb uitgeschrabd. Van uit en schrabben. Genoegzaam evenveel als uitschrapen en uitschrappen. Al schrabbende wegnemen: waarom hebt gij dat woord uitgeschrabd? Al schrabbende ledigen, of zuiveren: zij schrabt den pot uit. Van hier uitschrabbing, uitschrabsel.