[Uitschilferen]
UITSCHILFEREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik schilferde uit, heb uitgeschilferd. Van uit en schilferen. Bedr., door schilfering meer en meer uithollen: waarom schilfert gij dien pot zoo uit? Onz., door schilfering uitgehold worden: zoo haast ijzeren geschut van binnen uitschilfert, wordt het gevaarlijk.