Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Uitlezen] UITLEZEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik las uit, heb uitgelezen. Van uit en lezen. Iets doorlezen: hebt gij dat dikke boek reeds uitgelezen? Vorige Volgende