[Uitkomst]
UITKOMST, z.n., vr., der, of van de uitkomst; meerv. uitkomsten. Van uitkomen. De daad van uitkomen. De afloop van een ding: het zal bij de uitkomst blijken. Vertrouwt op hem, en d'uitkomst zal niet faalen. L.D.S.P. Door de uitkomst bekent maken. Hooft, die elders: van den uitkomst profeteeren, schreef, om de ineensmelting van twee klinkers voor te komen; even als Vondel te dien einde de uil in den uil veranderde, zie uil, en als hij elders schreef: dat Godt alleen den albeweger is. Voorts is uitkomst ontworsteling aan tegenhoudende belemmeringen: bij zijne uitkomst uit den kerker. En overdragtelijk, redding uit ongelegenheden: ik weet geene uitkomst voor u. Daer Krakou geene uitkomst zagh. Vond.