[Uitknagen]
UITKNAGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik knaagde uit, heb uitgeknaagd. Van uit en knagen. Al knagende uitholen: het houtwerk is door ongedierte uitgeknaagd. De kanker knaagt het al meer en meer uit. Van binnen verteren: hij wordt door zijne wroegingen uitgeknaagd.