[Uitgeleide]
UITGELEIDE, z.n., o, van het uitgeleide; zonder meerv. Van uit en geleide. De daad van uitleiden: wij deden hem uitgeleide. Onder een veilig uitgeleide. De gezamenlijke personen, door welke iemand naar buiten wordt geleid: met een talrijk en welgewapend uitgeleide, of slechts geleide, dat hier gebruikelijker is.