[Uitgaaf]
UITGAAF, z.n., vr., der, of van de uitgaaf; meerv. uitgaven. Van uitgeven. Anders uitgave, of uitgift. Bij Kil. wtgheve. De daad van uitgeven: door de uitgaat van zoo veel gelds. Er wordt eene tweede uitgaaf gevorderd. Het gene uitgegeven wordt: mijne uitgaven zijn groot. Uitgaven met inkomsten vergelijken. De druk van eenig werk: de eerste uitgaaf is uitverkocht.