Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |
king; meerv. uitdrukkingen. De daad van uitdrukken: door uitdrukking van alle sap uit den citroen. De uitdrukking van den citroen. Afbeelding: welk eene sprekende uitdrukking van hem! Levendige voorstelling van gewaarwordingen: een gelaat vol van uitdrukking. Er is veel uitdrukking in dat tafereel. Uiting van denkbeelden: door eene duidelijke uitdrukking van zijn gevoelen. Het woord, waarmede men een denkbeeld uit: welk eene uitdrukking bezigt gij daar wederom! Van uitdrukken. |
|