[Uitdraven]
UITDRAVEN, onz. w., gelijkvl. Ik draafde uit, heb en ben uitgedraafd. Van uit en draven. Met het hulpw. zijn, op een dravend paard naar buiten rijden: waarheen is hij wederom uitgedraafd? Met het hulpw. hebben, zoo lang draven, dat het onnoodig, of onmogelijk, wordt: dat paard heeft uitgedraafd. Overdragtelijk, op eenen buitensporigen toon ergens over uitweiden: wat heeft hij over die zaak wederom uitgedraafd!