Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
derde uit, het heeft uitgedonderd. Van uit en donderen. Ten einde donderen: het zal haast uitgedonderd hebben. Ook zegt men, in den lagen spreektrant, bedrijv.: iemand de deur uitdonderen, voor met geweld uitgooijen. |
|