Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
van beon, zijn, en van aus, uit, als een adverbium qualitatis, zoo veel als extra beteekenende, niet ten aanzien van plaats, maar van voortreffelijkheid. Maar bij Halma overdadig; in welken zin men in Vriesland onbandig bezigt. Van hier uitbundigheid, uitbundiglijk. |
|