Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
gebouwt. Vond. Een land uitbouwen, is, hetzelve uitputten, al het vruchtbare daarvan wegnemen. Voorts is uitbouwen ook wel eens, onzijdiglijk, zoo lang bouwen, dat men niet meer kan. |
|