[Uitboezemen]
UITBOEZEMEN, bedr. w., gelijkvl. Ik boezemde uit, heb uitgeboezemd. Van uit en boezemen. Uit den boezem voortbrengen: zucht op zucht uitboezemen. Overdragtelijk, van innige gewaarwordingen der ziele, aan den dag leggen, uiten: hij boezemde zijne smart in deze woorden uit. Van hier uitboezeming.