Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tweevoudig] TWEEVOUDIG, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Van twee en voudig. Dubbel, hetzelfde tweemaal genomen: het zal u tweevoudig vergolden worden. Hoogd. zwiefältig, neders. twevoldig, bij Kero zuuifalda, Ottfrid. zuuifalta. Vorige Volgende