Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tusschenwerpsel] TUSSCHENWERPSEL, z.n., o., des tusschenwerpsels, of van het tusschenwerpsel; meerv. tusschenwerpsels. Van tusschen en werpsel. Een der zoogenoemde taaldeelen. Zie de Inleiding, bladz. 193 en volg. Vorige Volgende