Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tusschenjaar] TUSSCHENJAAR, z.n., o., des tusschenjaars, of van het tusschenjaar; meerv. tusschenjaren. Van tusschen en jaar. Een jaar, dat tusschen andere jaren invalt: na verloop van drie tusschenjaren van kommer en verdriet. Vorige Volgende