Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] [Turken] TURKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik turkte, heb geturkt. Plagen als een turk: hoe kunt gij dat kind zoo turken? Vorige Volgende