Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 216]
| |
en eene brandbare veenkluit, uit zekere vette veenaarde gevormd, die, op verscheidene plaatsen, uit den lagen grond opgebaggerd, vastgetrapt, tot vierkante brokken gestoken, gedroogd en tot brandstof gebezigd wordt: leg een turfje aan het vuur. Verbodt van eenigen turf te steeken. Hooft. Turf graven, turf baggeren, turf maken, turf trappen, turf stapelen, turf vletten, turf meten, turf tonnen, enz. In het veen ziet men op een turfje niet, beteekent, daar men overvloed van iets heeft, is men op zoodanig iets niet karig. Hij weet eenen turf in drieen te kloven, hij is hoogzuinig. Van turf komt turven. Zamenstell.: tursakker, turfasch, turfbak, turfbank, turfboer, turfdamp, turfdrager, turseiker, turfgraver, turfhok, turfkelder, turfkluit, turfkoker, turfkool, turfkooper, turfland, turfmaakster, turfmaker, turfmand, turfmarkt, turfmeetster, turfmeter, turfmolm, turfpraam, turfschip, tursschipper, turfschouw, turfschuit, turfschuur, turfspitter, turfsteker, turfton, turstonner, turstonster, turfveen, turfverkopper, turfverkoopster, turfvulster, turfvuur, turswagen, turfzolder, enz. Baggerturf, winterturf, zomerturf, enz. Turf, Kil., hoogd., neders., zweed., ijsl. torf, oudd. torft, zurufft, zurf, zurb, zurbe, turben, middeleeuw. lat. curffodi, turba, ital. torba, fr. tourbe, angels. tijrb, tijrf, turfe, eng. turf, komt misschien van het ijsl. torfa, graven, en vervolgens ook de gegravene turf branden. |
|