Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tuinscharlei] TUINSCHARLEI, z.n., vr., der, of van de tuinscharlei; zonder meerv. Van tuin en scharlei. Een plantgewas, dat eene der vier verschillende soorten van scharlei uitmaakt: de tuinscharlei groeit in Spanje en Portugal natuurlijk. Vorige Volgende