Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Triomflied] TRIOMFLIED, z.n., o., des triomflieds, of van het triomflied; meerv. triomfliederen. Van triomf en lied. Een zegelied: hupplende een triomflied zingen. Vond. 'k Hef juichend een triomflied aan. Vorige Volgende