[Trepaan]
TREPAAN, z.n., m., des trepaans, of van den trepaan; meerv. trepanen. Anders trepaneerboor, van trepaneren en boor. Een schedelboor: gij moet den trepaan gebruiken. Dit woord is, even als het hoogd., eng. en fr. trepan, en het ital. trapano, ontleend van het gr. τϱυπανον, eene boor, van 't welk ook trepaneren, fr. trepaner, eng. trepan, hoogd. trepanieren, ital. trapanare, en alle daarvan afgeleide woorden herkomstig zijn.