[Trekking]
TREKKING, z.n., vr., der, of van de trekking; meerv. trekkingen. Verkleinw. trekkingje. De daad van trekken: gij zit daar juist op de trekking van den wind. Door de trekking der spaansche vlieg. Is de trekking der loterij al begonnen? Gewen u toch niet aan die trekkingen van uwen mond! Zij krijgt wederom trekkingen, stuipen. Zamenstell.: huurtrekking, loontrekking, mondtrekking, neustrekking, prijstrekking, zenuwtrekking, enz. Van trekken.