Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Traangras] TRAANGRAS, z.n., o., van het traangras; zonder meerv. Van traan en gras. Een plantgewas, anders Jobs tranen, lieve vrouwe tranen, Christus tranen, en Mozes tranen, genoemd: de Kloosterlingen maken Paternosters van het zaad van traangras. Vorige Volgende