sagh traenen in haer oogh. Cats. De schaamt, vol hartsweer sou een vloed van traanen dringen uit sijn genadigh oogh. Hooft; bij wien dit woord vrouwelijk is, in: met de traan in 't ooge; het welk intusschen geene navolging verdient; want bij anderen is het mannelijk: zij lacht er om, en laet niet eenen traen. Vond. De diepst geschapen sucht in sijnen traen gebroken. Huigens. Eerst moesten die Priesters met menighen traen, enz. B. Houwaert. Tranen met tuiten schreijen, is, eigenlijk, groote tranen schreijen, die, eer zij neervallen, tuiten schijnen te hebben; overdragtelijk, sterk schreijen. Van hier tranen. Zamenstell.: traanbeen, traanbuis, traanfistel, traangras, traanklier, traanpijp, traanstip, traanzak, tranenbeek, tranenbrood, tranendal, tranenflesch, tranenkruik, tranensteen, tranenvloed, tranenvol, enz. Bruidstraan, krokodilstraan, vreugdetraan, enz.
Traan, Kil. traen, vries. trien, hoogd, thräne, Notk. trane, lijfl. thrahn, komt, volgens Adelung, van rinnen, voor zoo veel het loopen, vloeijen, aanduidt.