Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tongsteen] TONGSTEEN, z.n., m., des tongsteens, of van den tongsteen; meerv. tongsteenen. Verkleinw. tongsteentje. Van tong en steen. Volgens Halma, een steen, wiens gedaante aan die van de tong van een mensch gelijkt. Vorige Volgende