[Tombe]
TOMBE, z.n., vr., der, of van de tombe; meerv. tomben. Een praalgraf: er werd eene marmeren tombe voor hem opgerigt. De tombe te vernieuwen. Hooft. De druppels druipen door de tombe op 't koud gebeent. Vond. Zamenstell.: graftombe.
Tombe, fr. ook tombe, ital. tomba, eng. tumb, komt van het gr. τυμβος.