[Toezweren]
TOEZWEREN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik zwoer toe, heb toegezworen. Van toe en zweren. Bedr., al zwerende toezeggen, of dreigen: gansch Europe uit nieuw Karthage toegezworen. Vond. Onz., aanvangen, of voortgaan, met zweren: zweer maar toe!