[Toevloed]
TOEVLOED, z.n., m., des toevloeds, of van den toevloed; zonder meerv. Van toe en vloed. Een naderende en aandringende vloed: de toevloed van het water was allergeweldigst. Vruchteloos poogde men den toevloed des bloeds te stuiten. Oneigenlijk, eene toedringende menigte van evenveel welke dingen: er ontbrak mij geen toevloed van woorden. Welk een toevloed van menschen!