[Toeval]
TOEVAL, z.n., o. des toevals, of van het toeval; meerv. toevallen. Geval: het is een zonderling toeval. Bijkomend geval: zoo er geen toeval bij de wonde komt, zal zij haast genezen zijn. Bij toeval, is bij geval. Van hier toevallig, enz. Van het volgende.