[Toetellen]
TOETELLEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik telde toe, heb toegeteld. Van toe en tellen. Bedr., in tegenwoordigheid van iemand, die het hebben moet, tellen: waarom telt gij mij het geld niet toe? Onz., aanvangen, of voortgaan, met tellen: tel maar toe!