[Toeschikken]
TOESCHIKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik schikte toe, heb toegeschikt. Van toe en schikken. Door beschikking doen geworden: ik heb hem eenen brief toegeschikt. Wij moeten in al, wat God ons toeschikt, met gelatenheid berusten. Van hier toeschik, bij Kil. bestemming, noodlot.