[Toeleggen]
TOELEGGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik legde (leide) toe, heb toegelegd (toegeleid). Van toe en leggen. Sluiten door er iets op te leggen: eene groef met planken toeleggen. Het graf toeleggen, den steen er op leggen. Derwijze leggen, dat het sluite: leg het luik toe. Waarom legt gij het boek niet toe? Toewijzen, toestaan, vergunnen: wat zullen wij hem voor zijne moeite toeleggen? Men heeft mij eene jaarwedde toegelegd. Bijeen leggen: wij moeten iets toeleggen, om de kosten te vinden. Voorts is zich ergens op toeleggen, zich met inspanning van krachten tot behartiging daarvan begeven: gij moet u op de wiskunde toeleggen. Het er-