[Toeleg]
TOELEG, z.n., m., des toelegs, of van den toeleg; meerv. toeleggen. De daad van toeleggen, aanslag, ontwerp: des vijands toeleg was op die Stad. Poogende den toeleg hem betaalt te zetten. Hooft. Mijn hant begunstigt mijnen toeleg. Vond. Van toeleggen.