[Toelagchen]
TOELAGCHEN, onz. w., ongelijkvl. Ik lachte toe, heb toegelagchen. Van toe en lagchen. Aanlagchen, lagchende aanzien: zij lagchte mij vriendelijk toe. Overdragtelijk, zich gunstig betoonen: het geluk lacht hem toe. De toekomst schijnt ons toe te lagchen. Oock lacht de hemel toe met zonderlinge gunst. Vond.