[Toekijken]
TOEKIJKEN, onz. w., ongelijkvl. Ik keek toe, heb toegekeken. Van toe en kijken. Met vestiging van de oogen op eenig ding kijken: kijk toch ter dege toe! Aanschouwen, over het algemeen: ik heb slechts toegekeken, zonder iets daaraan te doen. Van hier toekijker, aanschouwer: ik stond onder de toekijkers.