[Toegeven]
TOEGEVEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik gaf toe, heb toegegeven. Van toe en geven. Inwilligen: gij moet wat toegeven. Onderdoen: Egypten geeft niet toe. Vond. Boven het gene eigenlijk bedongen is, geven: geef mij dat nog toe. Ik wil dit op den koop toegeven. Bij iets, dat men verruilt, geven, om het verruilde tegen het gene men daarvoor inruilt te doen opwegen: zoo veel geef ik niet toe. Van hier toegeeflijk, toegevend, toegeving.