[Timmerhout]
TIMMERHOUT, z.n., o., des timmerhouts, of van het timmerhout; zonder meerv. Van hout en timmeren. Hout, waarvan iets getimmerd worden kan: ons land verschaft ons weinig timmerhout. Spreekw. alle hout is geen timmerhout, alle voorwerpen zijn niet even bruikbaar.