Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tiersje] TIERSJE, z.n., o., van het tiersje; meerv. tiersjes. Een vat, dat het derde deel van een okshoofd houdt. In het fr. tierson. Het stamwoord is het fr. tiers, een derde. Vorige Volgende