Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Tibur] TIBUR, z.n., o., des tiburs, of van het tibur; zonder meerv. Eene plaats van Italie: het steile Tibur. Vond. In het lat. eveneens Tibur. Vorige Volgende