[Tegenwind]
TEGENWIND, z.n., m., des tegenwinds, of van den tegenwind; meerv. tegenwinden. Verkleinw. tegenwindje. Van tegen en wind. Een wind, die vlak tegen iemand of iets aanblaast: de tegenwinden hebben ons lang opgehouden. Het geringste tegenwindje doet hem naar den adem hijgen.