[Tegenstoot]
TEGENSTOOT, z.n., m., des tegenstoots, of van den tegenstoot; meerv. tegenstooten. Verkleinw. tegenstootje. Van tegen en stoot. Eigenlijk, een stoot tegen eenig ding; in het gebruik, rampspoed: hij krijg tegenstoot op tegenstoot- Zijt gij tegen zulk een tegenstootje niet bestand?