[Tegenheid]
TEGENHEID, z.n., vr., der, of van de tegenheid; meerv. tegenheden. Van tegen, door bijvoeging van heid. Zie heid. Wederwaardigheid: hij heeft met allerlei tegenheden te worstelen. In mijn wreede tegenheen. L.D.S.P. Weerzin, afkeer: ik begin er eene tegenheid in te krijgen.