[Tegengebabbel]
TEGENGEBABBEL, z.n., o., des tegengebabbels, of van het tegengebabbel; zonder meerv. Van tegen en gebabbel. De daad van tegenbabbelen: gij vertoornt haar met uw tegengebabbel. Of het gene er tegengebabbeld wordt: ik versta niets van uw tegengebabbel.