[Teekening]
TEEKENING, z.n., vr., der, of van de teekening; meerv. teekeningen. Verkleinw. teekeningje. De daad van teekenen: terwijl men met de teekening bezig was. De teekenwijze: er is eene slechte teekening in. Eene geteekende afbeelding van een of meer dingen: hebt gij uwe teekening haast voltooid? Geef mij dat teekeningje ten geschenke. Van teekenen.