[Tarwe]
TARWE, tarw, z.n., vr., der, of van de tarwe; zonder meerv. Het edelste slag van koren, weit: een zak tarwe. Het veertel der beste terwe. Hooft. Het plantgewas, 't welk dat koren voortbrengt, en onder de grassoorten gerangschikt wordt: het onkruit onder de terwe. Vond. Maer de tarwe brenght te samen in mijne schuere. Bijbelv. Zamenstell.: tarwakker, tarwbouw, tarwebrood, tarwemeel, tarwoogst, tarwgras, enz.